Met Lars is alles oké 
Kort verhaal | De Titaan

I.
Lars heeft vandaag het stoplicht op oranje gezet. Dat betekent dat we hem niet uit eigen beweging mogen aanspreken en ook nergens bij mogen helpen. Met zijn trui binnenstebuiten en achterstevoren verschijnt hij aan het ontbijt. Oranje betekent ook dat Lydia niet mag stofzuigen voor twaalf uur, maar daar zijn we pas sinds een paar weken achter. De stofzuiger hing toen al van duct tape aan elkaar.  
We zwijgen ons door het ontbijt heen. Lydia eet zwartbrood met oude kaas achter een krant die ze niet leest. Haar blik op het economiekatern registreert ze vanuit een ooghoek alle bewegingen die Lars maakt, maar vooralsnog heeft de jongen zich niet bewogen. Sinds hij is gaan zitten heeft hij zijn ogen geen moment van zijn moeder afgewend.            
‘Lars, je weet het hè, alleen als je je bordje leegeet mag je vanmiddag in het schommelschip.’ Ze zegt het alsof ze hem een gunst verleent, maar Lars is niet om te kopen. Hij weet dat zijn weigeren meer waard wordt naarmate hij langer volhoudt.
‘Lars eet die muesli op, anders gaan we helemaal niet meer naar de Efteling.’
Lars draait op zijn stoel en duwt het bord van zich af. Lydia kijkt naar mij, verwijtend, omdat ik voor de zoveelste keer heb verzaakt dit gesprek te openen.
‘Ja Lars, zo gaan we dit dus niet doen hè,’ zeg ik te zacht en te laat.
Lars lacht naar Lydia, ik betwijfel of hij mij heeft gehoord. Dit gevecht voert hij alleen nog met zijn moeder. Ze is de LEGO-auto die hij met volle snelheid in de vangrail wil laten belanden, om er vervolgens zo hard en snerpend mogelijk ‘KA-POT’ tegen te roepen.
‘Ik eet vandaag geen muesli,’ zegt Lars, alsof hij net een promotie heeft afgeslagen. Triomfantelijk verlaat hij de tafel.

Toen de behandelend arts vorige week zei dat er met Lars niets aan de hand was, merkte ik hoe Lydia zich in de stoel naast mij schrap zette voor een discussie. Lars had in de maanden daarvoor alle mogelijke testen en scans doorstaan. Psychologen en orthopedagogen verboden hem nog langer televisie te kijken of suiker te eten. Ze gaven hem ontspanningsoefeningen en een plastic miniatuurstoplicht mee, waarop Lars iedere ochtend moest aangeven hoe hij zich voelde: rood voor een slechte dag, groen voor wel oké tot goed en oranje voor ergens daartussenin.
Niets hielp echt. Bovendien zat Lars op iedere doktersstoel of psychologenbank alsof hij op het punt stond zijn heilige communie te doen.
‘U heeft die jongen niet thuis,’ had Lydia de behandelend arts tegengesproken, ‘hij houdt u allemaal voor de gek. Lars is geen normaal kind.’
De arts bleef bij zijn standpunt. Lars was niet hoogbegaafd, had geen ADHD, ADD, geen ontwikkelingsstoornis, een normaal EQ en een gemiddeld IQ voor een jongen van zes. Lars was fysiek gezond, had geen asperger, was niet bipolair of dissociatief.
Driftbuien? Ja, maar dat hoort bij de leeftijd, mevrouw.
Toen de dokter zei dat alles erop wees dat dit een fase was, stormde Lydia zijn spreekkamer uit.
‘Op sommige kinderen moet je geen etiketje plakken,’ zei de arts concluderend.
Terwijl ik de stoel aanschoof en hem een slap handje gaf, dacht ik aan de juffrouw die Lars ‘boosaardig’ had genoemd nadat hij een klasgenoot had gedwongen in zijn blootje op het speeltoestel te gaan staan. Boosaardig is ook een diagnose.
‘Ik wil een second opinion,’ Lydia spuwde de woorden tegen de voorruit terwijl ze vol gas de parkeerplaats afreed. Ik hield me stiekem vast aan de binnenkant van de deur en sloot kort mijn ogen toen ze een fietser afsneed. Op de achterbank speelde Lars met zijn dino’s, hij liet ze geluidloos tegen elkaar praten.

II.
Bij de Efteling hebben we nog nauwelijks de auto geparkeerd of Lars is al kwijt. Peter tilt zijn dochter Fee uit het kinderzitje en zwiert haar vrolijk rond.
‘Lach eens naar tante Lydia,’ zegt hij met een piepstem. Fee lacht terwijl Lydia haar neus tegen de neus van het meisje duwt. Achter haar zie ik Lars tussen de auto’s door rennen. Ik roep hem, maar hij hoort me niet.
Ik durf niet te vragen waarom Peter per se mee moet naar de Efteling. Hij is Lydia’s collega en pas gescheiden, dat is reden genoeg voor zijn aanwezigheid op alle verjaardagsfeestjes, buurtbijeenkomsten en dagjes uit, vindt Lydia. Lars noemt hem ome Peter. Fee noemt mij niets.

De avond na het doktersbezoek probeerde ik Lydia ervan te overtuigen dat de jongen over zijn onuitputtelijke haat heen zou groeien. Zij maakte de sapcentrifuge schoon en boende twee schuursponsjes stuk op de zeef. In haar voorhoofd herkende ik de frons van Lars tijdens een driftbui.  
Mijn woorden waren op voordat ze alle onderdelen van het apparaat weer in elkaar had gezet.
Als laatste sloeg Lydia met een klap de zeef terug in zijn houder.
‘Jij laat het altijd allemaal gewoon maar gebeuren.’ Ze verdween met de sapcentrifuge de kelder in, voordat ik iets kon antwoorden. Door de open deur hoorde ik het monotone gezoem van de wasmachine.

Lydia kwam pas weer naar boven toen het wasprogramma was afgelopen. In bed legde ik mijn hand op haar onderrug en liet hem daar liggen totdat hij zwaar werd. Zachtjes schoof ik haar kant op. Ik bewoog mijn hand over haar buik die ze inhield. Ze sliep niet.
Zo lagen we een tijdje. De lichten van een voorbijgaande auto weerkaatsten vaag in de schuifdeuren van de zwarte klerenkast. Ik wilde haar zeggen dat het voorlezen vandaag heel goed was gegaan, maar ik bedacht dat zwijgen ons ook prima afging. Toen ik haar buik voelde ontspannen en ik mijn neus in haar haren duwde, klonk er een luide bonk.
Alsof ze erop had liggen wachten, stapte Lydia meteen uit bed. Ik hoorde hoe ze verderop in de gang met kracht de klemmende deur openduwde.  Dit keer ging ze niet met Lars in discussie. Ik hoorde iets vallen, ze vloekte, hoorde hem met alle lucht die hij in zich had ‘ik haat je’ roepen. Ik twijfelde of ze de jongen geen respijt gaf vanwege mijn hand op haar buik, maar ik wist dat Lars zou winnen, zoals altijd. Lars huilt nooit.

III.
Bij de vierde attractie onderbreken Lydia en Peter hun gesprek niet meer om te zeggen dat zij op de tassen zullen letten. Ze gaan zonder omkijken aan de rand van de vijver staan. Lars staat al in de rij, Fee drentelt nerveus om me heen, er hangen korsten aan haar neus waar ik al een uur niet naar probeer te kijken.
Na twee rondjes zijn wij aan de beurt. Lars kiest de rode theepot uit. Het draaien is nog niet begonnen of ik voel het kadetje hagelslag waar ik in de rij de laatste happen van nam een omgekeerde weg afleggen. Ik hou Fee vast, niet om het kind op haar plek te houden, maar om mezelf ergens aan vast te klampen. Lars draait aan het metalen stuur in het midden, trekt er nog harder aan als ik hem vraag op te houden en tussen het draaien door zie ik Lydia en Peter aan de rand van het vijvertje staan als in het licht van een stroboscoop. Iedere keer in een andere blikkerige houding, daartussenin een beverige waas die alsmaar donkerder wordt.
Lydia die uitbundig lacht. Stop.
Haar haren naar achter zwaait. Stop.
Peter die een hand op haar arm legt. Stop.
In haar zij. Stop. Op haar heup. Stop.
Ik probeer me op de twee robotpoppetjes te concentreren totdat ook zij verdwijnen in de nevel van mijn eigen misselijkheid. Het laatste wat ik zie zijn de hakken van Lydia. Grijs met zwarte neuzen. Ik heb in de Efteling nog geen andere moeder op hakken gezien.  

IV.
Vier met, één speciaal, drie kroketten, twee frikadellen, cola voor ons en Fristi voor de kleintjes. Lars staat naast mij in de rij en kijkt gefascineerd naar de jongen achter de hoge toonbank die alleen maar lijkt te bestaan om frikadellen uit het vet te halen. Plots is Lars gewoon zes: het shirt half in zijn broek, de donkerbruine korst op zijn linkerknie.
Ik wenk Lydia die op de uitkijk staat voor een tafeltje. Mijn portemonnee zit nog in haar tas, maar ze is te druk met Fee, die kind is zoals Lydia zich een kind voorstelt.
‘Lars?’
‘Ja, papa?’
Ik aai zijn kruin en hij ontwijkt mijn hand niet.
‘Ik moet even naar mama.’
‘Oké.’
Misschien dat hij op een dag vanzelf zijn bord leeg eet. Misschien dat hij op een dag simpelweg vergeet ruzie te maken.  
‘Jij blijft netjes in de rij staan, toch?’
‘Natuurlijk.’ Hij klinkt verontwaardigd.
Ik laat Lars achter in de rij en loop naar Peter en Lydia die een tafel hebben gevonden naast een overvolle prullenbak. Lydia heeft Fee op schoot en gebaart druk.
‘Af en toe ben ik bang dat het allemaal voortekenen zijn, Peter. Dat-ie een psychopaat wordt, dat zie je toch soms weleens op televisie.’
Lydia houdt haar hoofd schuin en lacht.
‘Ik ben blij dat je mee bent vandaag, voor Lars is dat fijn, een goed mannelijk voorbeeld.’
Peter legt zijn hand op haar schouder. Op het roodgetinte bloemetjespatroon van haar jurk. Zijn handpalm midden in een lelie, zijn vingers om het hoekige schoudertje dat altijd een beetje afhangt. Hij knijpt erin, masseert het en ik voel een vlaag van misselijkheid die ik herken van in de theepot.
‘MET LARS IS ALLES OKÉ.’
Ik brul het. Zomaar. Hard en ongecontroleerd. Ik wil me direct verontschuldigen, maar doe het niet. Voor één keer geen sorry. Ik overweeg om zo kalm mogelijk naar de portemonnee te vragen, in plaats daarvan ruk ik Peters hand los van Lydia's schouder en trek hem aan zijn pols uit de stoel omhoog.
‘Papa,’ zegt Fee, mijn greep verslapt, maar Fee had niet eens in de gaten wat er zich voor haar neus afspeelde, ze wijst naar iets achter mij.
Ik draai me om en de rij staat er nog net zo bij als toen ik hem verliet, maar net voorbij het midden is een knik ontstaan, mensen zetten onhandig een stap opzij.
Ik zie Lars, zijn kleine Levi-spijkerbroek op zijn enkels, daartussen de bonte streepjes van zijn onderbroek. Hij heeft het been vast van de corpulente vrouw achter hem. Hij rijdt er tegen op, schuurt ertegenaan en terwijl de vrouw hem angstvallig los probeert te schoppen, kijkt Lars onverschrokken en trots naar mij. Hij zwaait, één kinderhandje in de lucht, de ander nog steeds om het been: kijk papa, kijk eens wat ik doe.
Ik draai me om en zie Lydia met Fee op schoot en Peter naast haar. Ze horen niet bij mij, maar bij de toeschouwers, die niet meer geschrokken naar Lars, maar geamuseerd naar mij kijken.
Bij het zien van Peters tevreden grijns duw ik zonder het te overdenken mijn elleboog naar achter, mijn vuist naast mijn oor. Vlak voordat mijn knokkels Peters neusvleugels raken, draai ik me om naar Lars, die het been van de vrouw heeft losgelaten en beteuterd de verminderde belangstelling constateert. Ik zoek oogcontact en lach naar hem: kijk Lars, kijk eens wat papa doet.


Met Lars is alles oké werd gepubliceerd in literair tijdschrift De Titaan #4 en in De Titaan #15 en #15: The greatest hits